Speren, lansen en pieken. Dat zijn alledrie zogenaamde paalwapens, maar ze verschillen wezenlijk van elkaar. De enige gemeenschappelijke kenmerken die ze delen zijn de houten schacht met daarop een metalen punt. Maar daarnaast houdt de vergelijking op.
Een speer is in de eerste plaats een wapen dat geworpen wordt. Zij heeft een lengte van ongeveer 2 meter en een dunne schacht om het gewicht zo veel mogelijk te beperken. De metalen punt is klein en zeer puntig, bijna cylindrisch of driehoekig van vorm. Aan het einde van de 13de eeuw werd speren nauwelijks nog in de oorlogsvoering gebruikt.
Een geliefd wapen bij voetsoldaten was de piek. Dit was eerder een uit de kluiten gewassen wapen met een redelijk dikke schacht die meestal tussen drie en vier meter lang was. De metalen punt had de klassieke bladvormige lijn en was scherp geslepen.
Het wapen werd gebruikt op twee manieren. In de aanval dient ze om de vijand op een "veilige" afstand te kunnen raken. In de verdediging kan de piek in de grond geplant worden om een charge met paarden op te vangen. Dit gebeurde ook tijdens de Guldensporenslag.
Deel van de Leugemeetefries uit Gent, gedateerd rond 1346.
Een voud van de Gentse stadsmilitie met een mix van pieken en goedendags
De combinatie van de piek met de goedendag bewees een zeer effectieve verdediging op te leveren. In Kortrijk stonden de Vlamingen zodanig opgesteld dat er achter elke man met een piek een man met een goedendag stond. De mannen met de piek vingen de schok van de riddercharge op en de mannen met de goedendag maakten het werk af.
Het belangrijkste wapen van de ridder te paard is niet zijn zwaard, maar de lans. Tijdens de late 13de eeuw werd de aanval van ridderscharen uitgevoerd met de lans onder de arm, punt naar voren gericht. Deze lans was ongeveer drie meter lang, met een eerder kleine punt. De punt was zo klein en spits omdat ze moest toelaten maliƫn en platenvesten te doorboren. De belangrijkste functie van een lans is dus te steken, gezeten op een paard. De schacht van hout had overal dezelfde dikte en was ontworpen om bij impact te versplinteren, zodat de ridder daarna snel zijn zwaard kon trekken om verder te kunnen vechten.
Aanvallende ridders met de lans.
Let op het banier en het pennoen.
Aan de lans kon de ridder een vaantje (pennoen) vastmaken met zijn kleuren. Voor een eenvoudige ridder was dit meestal driehoekig. Een baanderheer, die ongeveer twintig ridders aanvoerde, had een rechthoekig banier.