Ambachten

Het gemeen, ofwel het gewone volk, verdiende zijn geld grotendeels met handwerk. De productie en verkoop van de resultaten van deze artisanale bezigheden waren zeer streng gereglementeerd. Dit gebeurde door de ambachten, beroepsorganisaties die al haar leden uiterst gedisciplineerd controleerde. Zo verzekerde men de kwaliteit van de productie.

Ambachten en Neringen

Van de volgende ambachten en neringen kan aangetoond worden dat ze rond 1302 reeds actief waren in Brugge. We hebben geopteerd voor de keuze hen weer te geven in een (soms geforceerde) moderne spelling. Er zijn namelijk bijzonder veel verschillende middeleeuwse schrijfwijzen voorhanden voor diverse van deze ambachten.

  1. Wevers (voornamelijk wolwevers, slechts enkele linnenwevers)
  2. Volders (vervilters van de geweven wol, om laken te bekomen)
  3. Scheerders (egaal afwerken van de gevolde lakens)
  4. Ververs (kleurders van de wol, de woldraden en de weefsels)
  5. Wolleslagers (kaarders van de wol ter voorbereiding van het spinnen)
  6. Tijkwevers (wevers van speciale overtrekken)
  7. Lijskleedwevers (wevers van dikke, zachte tapijten en bankbekleding)
  8. Scheppers (kleermakers)
  9. Kousscheppers (makers van kousen en ondergoed)
  10. Kulktenstikkers (makers van matrassen en gevoerde wambuizen)
  11. Oudkleedkopers (opkopers en verkopers van tweedehandstextiel)
  12. Huidevetters (leerlooiers, voornamelijk rund)
  13. Wildwerkers (bewerkers van pelzen van wild)
  14. Grauwwerkers (bewerkers van grijze eekhoornbont)
  15. Lamminwerkers (bewerkers van de vachten van lammeren)
  16. Zwartledertouwers (makers van soepel donker leder uit voornamelijk rundsleer)
  17. Witledertouwers (makers van soepel licht gekleurd leder uit voornamelijk geiten- en schapenvellen)
  18. Schoenmakers (fabrikanten en herstellers van schoeisel)
  19. Corduaniers (gespecialiseerde schoenmakers in geitenleer)
  20. Beurzenmakers (makers van buidels en beurzen)
  21. Schedenmakers (makers van scheden voor messen en ander materiaal)
  22. Riemmakers (makers van riemen en gespen)
  23. Zadelmakers (makers van paardenrijzadels)
  24. Paternostermakers (makers van gebedssnoeren en andere kralen en knopen)
  25. Hoedenmakers (viltbewerkers en makers van hoofddeksels)
  26. Tafelmakers (makers van wassen schrijftafeltjes)
  27. Lijnmakers (touwslagers)
  28. Smeden (hoefsmeden en makers van alle niet-militaire ijzerwerk)
  29. Zwaardvegers (wapensmeden)
  30. Boogmakers (makers van kruisbogen)
  31. Zilversmeden (makers van voorwerpen in zilver)
  32. Tinnenstoopmakers (tingieters, makers van tinnen tafelgerei)
  33. Pottenmakers (pottenbakkers, makers van divers gebruiksgoed in aardewerk)
  34. Beeldenmakers (beeldhouwers, graveurs en schildenmakers)
  35. Zagers (houtzagers, productie van planken)
  36. Schrijnwerkers (meubelmakers)
  37. Timmermannen (voornamelijk voor de huizenbouw)
  38. Kuipers (makers van houten tonnen en kuipen)
  39. Wielwerkers (makers van wielen en karren)
  40. Draaiers (houtdraaiers voor kommen, stelen, meubelpoten en ander rond hout)
  41. Metselaars (makers van muren uit steen)
  42. Plaasteraars (leemplakkers en muurwitters)
  43. Huisschrijvers (decoratieve schilders en huisversierders)
  44. Tegeldekkers (dakleggers met leien of dakpannen)
  45. Strodekkers (dakleggers met stro)
  46. Loodgieters (garandeerden alle watergeleiding in en rond het huis)
  47. Kaarsengieters (makers van kaarsen en wieken)
  48. Bakkers (broodbakkers)
  49. Vleeshouwers (slagers, zorgden voor de vleesbevoorrading)
  50. Fruitiers (verkopers van fruit)
  51. Warmoeslieden (verkopers van groenten)
  52. Vissers (verkopers van vis)
  53. Molenaars (voor het vermalen van graan tot bloem)
  54. Brouwers (bierbrouwers)
  55. Pijnders (lossers en laders, sjouwers van ladingen)
  56. Wijnschroders (lossers van tonnen met wijn)
  57. Wijnmeters (aftappers van de wijn uit het vat)
  58. Makelaars (tussenpersonen in de handel, dikwijls ook herbergiers)
  59. Schippers (voor het overgrote deel kleine platbodems die goederen tussen Damme, Sluis en Brugge vervoerden)
  60. Baardenmakers (barbiers, baardenscheerders die ook chirurgijn en heelmeesters waren)

Vlaamse milities staan klaar tot de strijd

Vlaamse milities staan klaar tot de strijd

Organisatie

De ambachtsorganisatie controleerde niet alleen volkomen de productie, maar voorzag ook in de sociale behoeften van haar leden. Daarenboven kon ze ook politiek en zelfs militair naar voren treden en een rol van betekenis spelen.

Binnen het ambacht gold een strikte hiƫrarchie. De meesters waren meestal kleine zelfstandigen, met een eigen atelier of winkel. Zij hadden enkele gezellen en leerjongens in loondienst. De grootste ambachten als de wevers en volders kenden ook nog de dag- of weekloners, mensen die slechts voor beperkte duur aangeworven werden en meestal onderbetaald werden.

Bij ziekte, ongeval en zelfs ouderdom konden de leden van het ambacht beroep doen op een grote onderlinge bijstand. Het ambacht bezat een kas die door de leden zelf gespijsd werd, en waaruit ze ook weer zelf steun konden ontvangen bij nood.

De stedelijke milities in het graafschap Vlaanderen waren in de grote steden georganiseerd volgens het ambacht waartoe men behoorde. De weerbare mannen van hetzelfde ambacht dienden bij elkaar in dezelfde groep, onder een eigen hoofdman. Zij droegen meestal per ambacht een herkenbare wapenrock, zodat zij als eenheid nog beter zich wisten te onderscheiden tijdens de strijd.

Ambachten vs. Gilden

Een ambacht is geen gilde. Rond 1302 waren enkel de patriciƫrs en koopmannen verenigd in gilden. De ambachten stonden onder voogdij van het stadsbestuur, samengesteld uit leden van het patriciaat en dus meestal lid van een gilde. De dekens van de ambachten, benoemd door de stedelijke overheid, moesten toezien op de naleving van de voorschriften.

Pas na 1302 zou dat langzaamaan veranderen en gingen de ambachten onder de verstikkende vleugels van de koopmansgilden uitbreken. Op de duur noemden ook zij zich gilden.

einde

Meer info over de organisatie van de ambachten kan u o.a. terug vinden in :
D. MARECHAL (red.), De Brugse Schoenmakers en Timmerlieden De Ambachten en hun Huizen, Brugge, 1985.
H. VAN WERVEKE, De Medezeggenschap van de Knapen (Gezellen) in de Middeleeuwsche Ambachten, Brussel, 1943.
J.GAILLARD, Ambachten en Neringen van Brugge, Brugge, 1854.
F. DE VIGNE, Recherches Historiques sur les Costumes Civils et Militaires des Gildes etc., Gent, 1847.